16. Fons en het eksternest

27-11-2021

            FONS EN HET EKSTERNEST

Zeg Fons, heb je Jantje Manders zijnen prachtige ekster al eens gezien
Vroeg Mantje van de Nolle, maar vent dat es toch een schoon beest he
Ja dadde wel zei Fons, maar als ik wil he jongske heb ik er straks wel tien
O ja, vroeg Mantje, en van waar ga jij ze dan wel zo rap vandaan halen
Dat es simpel he Mandje, uit de bomen langs de wal van de zeven linden
Maar als er iemand ook ene van zou willen zal hij ervoor mogen betalen
Ge weet toch wel hè die bomen die zo' n beetje boven het water hangen
Jajaaa zei Mantje, ginder aan de boerderij van Stanske en boer Onkels
Just Mantje, en' t zijn schone zulle manneke, vogels om naar te verlangen
Jamaar zeg Fons, ze zitten nogal hoog in die bomen he boven dat water
En gij kunt tons nog niet zwemmen, is dat niet een beetje al te gevaarlijk
Dat komt wel in orde jong Mantje, maar dat is nu nog een zorg voor later
Eerst een grote ladder halen dan kan ik al subiet een stuk hoger komen
Jamaar Fons jongen, die nesten zitten ginder helemaal in het toppeken
Da geeft helemaal niet vent, ik klimme hier bijna alle dagen in de bomen
Tistje kwam ook juist aangelopen en riep, hei wat ga je met die leer doen
Fons wil eksters roven ginder uit die hoge bomen aan de wal zei Mantje
Ja antwoordde, Fons, en dan verkoop ik die beestjes voor goede poen
Al pratend staken ze met de ladder de weg over zomaar zonder kijken
En daardoor zagen ze dan ook de Champetter met zijne velo niet komen
Het ging zo onverwacht dat de man der wet hen niet meer kon ontwijken
Met een geweldige schok knalde hij tegen de lange houten ladder aan
En het ganse gezelschap tuimelde grabbelend en spartelend door elkaar
Maar Champetter vent, verschoot Fons, waar komde gij zo ineens vandaan
Gij lelijke ezel, gij stom kalf, konde gij niet kijken speelde de Champetter op
Hij zat met zijnen arm en zijnen kop vast tussen de sporten van de ladder
'k Moet me wreed inhouden of kloppe mijn matrak op uwen stomme kop
Fons trof het nog want hij stak slechts met één been door de ladder heen
Maar Tistje had nog meer geluk, hij was nog juist de dans ontsprongen
Mantje lag onder de ladder naarstig te vrijven op zijnen linker grote teen
Maar Champetter riep Fons we hebben wulder dat niet expres gedaan
Je was daar ineens, we hadden wij u in de verste verte niet zien komen
We komen nog maar juste op straat en pardaffe je vloog tegen ons aan
't Is just daaromme Fons, tierde de Champetter kolerig gij onnozele zot
Ge moet uit ui doppen kijken vooraleer ge de straat met zoiets oversteekt
Als ik jullie niet allemaal zo goed kende he, ge vloog allen tegare in' t kot
Fons stond vlug recht en wilde de ladder van de Champetter aftrekken
Maar die bleef helaas ongelukkig met zijn kinnebak onder een sport haken
't Was allicht gezichtsbedrog, want zijn nek begon precies wat uit te rekken
De Champetter snakte naar adem, en zijnen kop werd nu helemaal rood
Fons gaf nog een klein snokske bij omdat de ladder gelijk niet meekwam
Stop, riep Tistje, ge zijd de Champetter aan 't worgen straks is hij dood
Fons keek heel verschrikt om en liet de ladder toen meteen neervallen
De Champetter snakte naar adem en kon eerst geen woord uitbrengen
En zat daar maar wat onbenullig rond te staren en wat weerloos te lallen
Maar toen hij bij zijn positieven kwam werd hij woest en greep zijn matrak
Ha, brulde hij, mij ophangen hé, wachte ventje, ik sla je lam jij lange ezel
'k Sla je de kop in, ik vermoord u en steek ui daarna een jaar in den bak
Nu was Fons alhoewel hij niet gauw bang was, toch uit zijn lood geslagen
Zo woest had hij de Champetter nog niet meegemaakt, hij schrok er van
En of de Champetter het meende durfde hij zich niet langer af te vragen
Voor de hele zekerheid zette hij het zo vlug of dat hij kon op een lopen
Er moet tijd over gaan dacht hij, 't Zal met de tijd wel overgaan met blazen
Maar dan wel liefst zo gauw mogelijk, was hij al koersend aan het hopen
Maar dat liet de Champetter deze keer niet zomaar over zijn kam gaan
Hij krabbelde tierend recht zwierde de ladder met een zwaai aan de kant
En ging Fons vreselijke lelijke verwijten naroepend woedend er achteraan
Fons kon een stukske lopen, toch hielp het niet dat hij lange benen had
De Champetter zijnen grote snor trilde van de inspanning en pure woede
En wat voor bedreigingen hij allemaal riep, was helaas niet tegen de kat
Toen Fons zag dat de Champetter heel gevaarlijk aan het naderen was
Begon hij luidkeels te roepen, help de Champetter gaat mij vermoorden
En ondanks vermoeidheid, gaf hij op zijn lange benen nog wat meer gas
Onkels had verwonderd het hulpgeschreeuw van Fons van ver gehoord
Hij liep er naartoe en sprong onversaagd voor de gesmade man der wet
E maar wat doedde gij nui vent Onkels, riep de Champetter erg verstoord
Stop Champetter stop man zo geweldig niet jong, ge zijd boven uw toeren
Allee Champetter jong, wordt nui toch kalm, kom ne keer terug tot de orde
Allee! Je zou dienen arme slungel toch niet met uw matrak willen vloeren
Wadde, riep de Champetter, die arme slungel, dat es nen echte bandiet
Nu is hij natuurlijk al verdwenen in de bossen he, 't es nui toch al te laat
Maar het zal ui toch nie helpen zulle manneken, dadde vergede 'k ik niet
Ik blijf hem zelfs zoeken, als het moet, zoeken tot het eind van mijn dagen
Ik moet en ik zal hem vinden, zo gaat hij er niet vanaf komen deze keer
En ik zeg het u met klem he, hij zal achter gene rammel moeten vragen
Maar allee Champetter vent, ge gaat er toch genen oorlog tegen voeren
't Is toch nog maar een snotjongen he, allee een onschuldige kwajongen
Wadde! Riep de Champetter, hij wou me daar gewoonde keel toesnoeren
Wa vertelde gij nui allemaal, u de keel toesnoeren Champetter, en met wat
Met geen wat Onkels, maar met een ladder van wel vijf of zes meter lang
Met een ladder vroeg Onkels verbaast, met een ladder, hoe doe je dat
Maar de Champetter luisterde al niet meer, hij was al terug om zijne fiets
Ha nee zulle! Ditmaal komt hij er zomaar niet vanaf troostte hij zichzelf
Nee manneke deze keer niet, lelijke wittekop, dat deed ge nie voor niets
Hij sprong op zijne velo en fietste al briesend rechtstreeks naar het bos
Ge moogt kruipen waar ge wilt, zelfs in een molshol, maar ik haal er u uit
Al moest ik zoeken tot morgen, of zelfs heel de nacht, maar ik laat niet los
Mantje en Tistje, hadden alles van op een veilige afstand gadegeslagen
Sjonge, zei Mantje 't is te hopen dat hij Fons niet vindt zulle vent, oeijejoei
Zo ne kwaaie Champetter, anders gaat dat manneken het zich beklagen
En toch denk ik zei Tistje, dat hij hem helemaal geen kwaad zal doen
Hij kan geweldig kwaad worden dat wel, maar hij heeft een gouden hart
't Kan zijn zei Mantje nadenkend, maar gelukkig sta ik niet in zijn schoen
In zijn schoenen zeker, wilde zeggen, zeker repliceerde Tistje daar dan op
Nee zei Mantje, want hij heeft er ene verloren in zijn haast hier zie maar
Ach zei Tistje, we geven hem die wel terug, hij heeft genoeg aan zijn kop
Maar wie kwam daar in de verte op zijn dooie gemakske aangewandeld
Natuurlijk, Fons! De handen diep in de broekzakken en fluitend bovendien
Zo, zei hij grootsprakelijk dat zaakje is dan ook weer schoon afgehandeld
Allee jongens pak op die ladder we gaan dat varkentje eens gaan wassen
Welk varkentje, vroeg Mantje, daar heb je toch geen leer voor nodig waar
Ge zou gij beter aan die kwaaie Champetter denken ventje en oppassen
Hij wil daarmee zeggen zei Tistje, dat hij zijn werk nu verder wil afmaken
Welk werk zou die hebben zei Mantje, hij loopt ganse dagen op de straat
Zeg Mant, gij zijd gij ook gene rappe, hij wil gewoon bij dat nest geraken
Awel vent! Repliceerde Mantje, dat hij dat dan van den eerste keer zegt
Mee zijne zever, wat heeft varkens wassen nu te maken met vogels roven
't Is al goed 't is al goed, zei Fons, 't is nui zeker wel al genoeg uitgelegd
Zo al kibbelend en kakelend waren ze intussen aan de wal aangekomen
Mant gij gaat op de onderste sport staan en houd u vast, als tegengewicht
Ik en Tistje zei Fons, drukken de ladder samen omhoog tegen de bomen
ik weeg niet veel zulle, riep Mantje, ik ga toch zelf niet naar omhoge gaan
Maar ba nee gij stomme ezel, zei Fons, wij beginnen aan ' t andere eind
Na een paar pogingen zagen ze de ladder tegen de bewuste boom staan
Zie je wel zei Fons toen, met ons drieën en mijn leiding kunnen we veel
De ladder stond recht, en de jongens waren oprecht fier op hun prestatie
Niet te veel stoefen he Fons zei Mantje lachend of ge krijgt een dikke keel
Fons antwoordde daar niet op en had een baalzak op zijnen rug gebonden
Daar gaan ze zo subiet allemaal in zie zei hij, ge zult nogal moeten kijken
Zeg wij moeten er ook een hebben zeiden de kleinste twee, opgewonden
Wij hebben u de ganse tijd geholpen, dus moet ge ons nu ook meedelen
Natuurlijk! Zei Fons goedmoedig dat spreekt vanzelf, der zijn der genoeg
Allee toe jongens, wat kan mij nu een stuk of twee van die vogels schelen
Ze keken allen samen nog eens naar dat nest ginder hoog in de toppen
Sjonge! Zei Mantje, Fons jongen, je zou dat toch beter niet doen geloof ik
't Is waar jong, beaamde Tistje, ik denk ook dat we er beter mee stoppen
Dat bestaat niet, zei Fons, van mijn leven niet, en stapte meteen op de leer
Jamaar, protesteerden de anderen, Fons jongen het is algelijk hoog zulle
Als ter ne tak moest afbreken he ventje dan doedde ge u zeker flink zeer
Koekoek koekoek, riep fons nu echter al vanaf het bovenste van de lere
Ik ben gelijk de koekoek, ik zit hier zo subiet hoog en droog in de bomen
Wees nui maar gerust broekventjes, ik val niet en ik doe mij ook geen zere
Toegegeven hoor! Angst om zo hoog te klimmen had de lange Fons niet
En hij worstelde zich dan ook gestadig flink tussen de takken naar omhoog
'k Ben al halverwege zulle mannekens, 't gaat allemaal goed zoals ge ziet
Koekoek koekoek, klonk het ineens weer uitdagend van ginder ver boven
Sjonge zei Mantje weer, ik sta waarlijk van schrik te trillen op mijn benen
Ik ook zei Tistje, Fons beseft het gevaar duidelijk niet, begin ik te geloven
Koekoek koekoek, klonk het weer, ik zit hier nog een metertje van het nest
Terugkeren Fons riepen de jongens, dienen tak is te dun hij buigt erg door
Dat bestaat niet, riep fons, ik ben er nu en ga door die tak houdt me best
Hij trok zich tot bij het nest omhoog, om met zijn hand in' t nest te komen
En weer riep hij overmoedig koek......maar verder kwam hij helaas niet
Hevig gekraak onder zijn voeten, en hij ruiste door de takken der bomen
Aaaaaaaaaaach, schreeuwde de verschrikte Fons, in zijn snelle diepe val
Mantje en Tistje, stonden versteend van angst en schreeuwden luid mee
Ze zagen hun vriendje vallen tussen rondvliegende bladeren veel in tal
Hier en daar botste en hotste Fons nog tegen enkele zware dikke takken
En griste hij in zijn val wanhopig nog enkele twijgen mee, het hielp hem niet
Zijn ogen sperden zich open, van angst tegen de grond dood te kwakken
Toen viel Fons met een geweldige plons in het heldere water van de wal
Terwijl de afgesleurde bladeren nog traag neerdwarrelden achter hem aan
En alhoewel Fons niet kon zwemmen brak het nu voorlopig toch zijn val
Het water spatte ineens hoog op tot zelfs halverwege de stam der bomen
De jongens staarden verschrikt naar de plaats waar Fons verdwenen was
Om te zien of hun vriendje nog levend en ongeschonden boven zou komen
Waaaach, schreeuwde Fons luid, toen hij ineens weer boven water kwam
Hij snakte naar ademen en spartelde dat het water meters hoog spatte
Help schreeuwde hij, dan even onder, help naar de jongens op de dam
Kom Mantje we moeten in het water zei Tistje, of de Fons is er geweest
Hij is te zwaar voor ons, zei Mantje, als hij ons vastgrijpt sleurt hij ons onder
En Fons maar spartelen, ondergaan, boven komen, en tieren als een beest
Tiestje vluchtte zo rap hij lopen kon om hulp naar de boerderij van Onkels
En Mantje schreeuwde zijn keel schor om hulp, help er versmoord iemand
Hij tierde zo luid hij kon met verschrikte opengesperde ogen als karbonkels
Gelukkig kwam de Champetter op zijn verbeten zoektocht daar juist voorbij
Hahaaa! Riep hij verrast, meneerke ligt hier prettig een beetje te zwemmen
Ditmaal ontkom je me niet meer manneke, je bent er deze keer gloeiend bij
Champetter! Riep Mantje, hij zwemt niet hij is aan' t verdrinken zoals ge ziet
Ha nee, zei de Champetter, dit keer laat ik me geen blaaskens wijsmaken
Ik ken zijn niewairtstreken al zulle manneke, azu een onkruid vergaat niet
Maar de Champetter zag toch door de lange duur, blijkbaar stilletjes aan
Dat het dit keer geen gemeen kwajongensspelletje was maar bittere ernst
En dat het, "azu een onkruid" nu algelijk toch ferm bezig was met vergaan
Zoude daar nu geen hartaanval van krijgen brieste hij luidop, van die zot
Da ventje speelt eerst met mijn voeten dat mijn haar deur mijn mutse komt
En' k moet hem nu nog uit' t water gaan vissen als een natte versleten vod
Meteen dook hij het water in en was al met een paar forse slagen bij Fons
Hij greep de slappe jongen bij de nek en sleurde hem snel naar de oever
Hij voelt slap dacht hij, en hij trok zijn wenkbrauwen in een bezorgde frons
Mantje hielp de Champetter uit alle macht, Fons rap aan de kant te sleuren
Hij ademt precies niet meer he Mantje, zei de Champetter heel ongerust
De lange stommerik ook, allee hoe is dat nu toch weer kunnen gebeuren
Fons, riep de Champetter, allee jongen Fons, allee wakker worden vent
Maar Fons lag beweegloos stil met spierwit gezicht en ademde niet meer
Jamaar nee he ventje zo gauw laten we u niet gaan, stommerik dat je bent
Hij wou niet laten zien hoe bang hij vanbinnen was, de jongen te verliezen
Fons kreeg een paar oorvijgen, allee vooruit wakker worden jong, riep hij
Hij rolde hem om in 't gras, wakker worden riep hij, ge hebt niet te kiezen
Hij toonde het niet, maar in zijn diepste binnenste was hij ten einde raad
Hij greep Fons bij de enkels en keerde hem ondersteboven de kop omlaag
Vooruit spuwen man, allee laat u niet gaan manneken, komaan toe maat
Daar het niets uithaalde, strekte hij Fons einde raad weer uit op de grond
Dat water moet uit zijn longen riep hij vertwijfeld, en het moet vlug gaan
En hij rolde Fons niet veel beter wetend, in het gras om en om in het rond
En plots gebeurde er toch wat, Fons gaf een eigenaardig reutelend geluid
Vooruit riep de Champetter hoopvol niet opgeven, spuwen jongen spuwen
Onwillekeurig deed Fons dat, en eindelijk kwam het water er gulpend uit
En Fons maar hoesten en naar adem snakken en spuwen als een beest
Hij zag geweldig af, maar kwam hoe lastig het ook was tot zijn positieven
Maar voor de Champetter en Mantje was Fons zijn bijkomen als een feest
Fons is er door juichte Mantje, toen hij Tistje en Onkels zag komen lopen
Ach gelukkig maar zei Onkels, jonge jonge ik liep al het ergste te denken
Dat het toch zo vlug helemaal goed zou komen had ik niet durven hopen
De drenkeling greep ineens de Champetter zijn mouw en loste niet meer
Toen de Champetter zich toen wou losmaken, werd zijn greep nog vaster
Niet weggaan fezelde Fons, niet meer in' t water, niet weer, nooit weer
Maar ba nee Fons jongen, zei Onkels, vaneigens niet meer in het water
Ge moet nu niet bang meer zijn he, de Champetter heeft er u uit gehaald
En tot de Champetter, hij heeft wreed verschoten maar dat gaat over later
Maar Fons verstevigde zijn greep nog en zei, gij zijt nu mijn beste vriend
En zal ik dat heel mijn leven onthouden, mijn vriend voor gans mijn leven
Hij meent het hoor zei Mandje, ik ken Fons, en je hebt het ook verdiend
De Champetter wist echt niet wat gezegd en werd rood tot achter zijn oren
Heb je van je leven zei hij aangedaan, we worden nu nog beste maatjes
Zie je wel zei Tistje stilletjes in Mantjes oor, ik wist het toch al van tevoren
'k Heb het gezegd, als hij hem kon pakken dat hij gene rammel zou krijgen
Luid schreeuwen en roepen en kwaad worden dat wel, maar slaan! Dat niet
Voor kinderen heeft de Champetter een hart van peperkoek, zoet als vijgen
Kom jongen, zei Onkels, leun maar gerust op mij en kom wat rusten bij mij
Nee nee, zei de Champetter, hij is nog veel te zwak ik zal hem wel dragen
En weet je zei hij welgemeend, die jongen is mijnen besten vriend daarbij
Tistje en Mantje, knipoogden naar elkaar met een glimlach om de mond
Zo ne groten vent zei Mantje heel stilletjes, mee toch zo een klein hartje
De Champetter tilde zijn nieuwe vriend Fons, als een pluim van de grond
Onkels liep hem een eindje voor en hield vlug de deuren voor hem open
Ach arme jongen toch riep Stanske verschrikt, kom leg hem hier op bed
Tistje, zei Stanske, wilde gij ne keer zo rap als ge kunt om de dokter lopen
Zeker, Stanske, antwoordde Tistje en zette het meteen op een stevige draf
Hij stormde dan ook wat later het vertrek bij de dokter binnen zonder bellen
Meekomen vlug! Riep hij, Fons is haast versmoord, allee toe vent komaf
Kalm Tistje manneke zei de dokter, vertel eens wat is er eigenlijk gebeurd
Hij riep koekoek en toen brak hij af en toen spartelde hij ginder in 't water
En de Champetter sleurde hem der uit en Fons zijn broek is gescheurd
Je bent totaal in de war jongen hier neem eens dat pilletje met wat water
En zeg nu eens traag en duidelijk en klaar, waar moet ik eigenlijk naartoe
Maar naar Fons natuurlijk riep Tistje ongeduldig, wa zijde gij ne trage tater
Nu kreeg de jongen maar de weerslag van wat met zijn vriendje gebeurde
Ja ja jongen, wees nu toch eens kalm en rustig en vertel nu eens verder
Allee waar was de Fons, toen de Champetter hem uit het water sleurde
Awel daar bij bij Onkels en Stanske, haast u toe, ginder op de boerderij
Eindelijk kwam het er dan toch nog uit en wist hij tenminste waar naartoe
De dokter greep dan vlug zijn veldtas, sprong op zijn fiets en weg was hij
Waar bleef je toch zolang, vroeg Stanske toen de dokter daar aankwam
De jongen kwam bij mij toe en was totaal in de war ik wist niet waarheen
't Is van het verschieten he, zei Onkels, van wat hen allemaal overkwam
Aan die jongen mankeert absoluut niets zei de dokter, na zijn onderzoek
In zijn longen zit geen water meer, ze zijn zuiver, hij is mager maar taai
Fons jongen, maak u geen zorgen zei hij, ge zijd zo gezond als ne snoek
Ge zijt wel erg geschrokken en ge zult u vandaag nog wat moe gevoelen
Maar Onkels zal u wel graag met zijn sjees wel naar huis willen brengen
Doch tegen morgen, dans je alweer vrolijk zingend op tafels en stoelen
Mantje was heel stilletjes ver in zijn eentje in een hoekje weggekropen
Angstig wachtend op het onderzoek van het de dokter en dan de uitslag
Hij zuchtte van verlichting, toen uitkwam wat hij vurig had zitten hopen
Toen Onkels en de Champetter met Paard en sjees en Fons verdwenen
Richtte hij zich op en begon dan stilaan weer te herstellen van zijn emotie
De grote schrik was voorbij en er kwam weer wat stabiliteit in zijn benen
Stanske jong zei hij, nu dacht ik werkelijk dat we Fons echt kwijt waren
Van zo hoog en met zo' n snelheid en hij schreeuwde zo luid van angst
Ik zag hem vallen Stanske, met veel gedruis tussen de takken en blaren
Dan viel hij nog in het water ook, wat een tegenslag, hij was zo in nood
Maar Mantje toch wat zegt gij nu zei Stanske, dat was juist zijn redding
Allee ventje als hij op de grond had moeten vallen was hij nu steendood
E Je hebt nog groot gelijk ook Stanske, waar zitten toch mijn gedachten
Gaat nu maar naar huis jongen en lucht daar maar eens goed uw hart
Je bent al een tijdje weg, je vader en moeder zullen je gaan verwachten
Inmiddels waren ze al rap met paard en sjees met Fons 't huis gekomen
Laat me maar eerst alleen binnengaan zodat ze niet te veel verschieten
Ik voel me daarvoor goed genoeg zei Fons, ik ben al helemaal bekomen
Eventjes later gingen de Champetter en Onkels dan toch ook naar binnen
Wat gegeneerd omdat die mensen het gebeurde nog moesten verwerken
En ze besloten dan toch maar gewoon met een goedendag te beginnen
Goedendag Nele, en dag Jef, begroetten ze zijn ouders heel spontaan
Dag Champetter, dag Onkels, ge zijt vree bedankt voor jullie moeite hé
Willen jullie nu als' t u belieft eens uitleggen, wat hij nu weer heeft gedaan
En het verhaal begon, en zo kwam van het ene woord het andere voort
En werd het dom misverstand tussen de Champetter en Fons opgeklaard
Ziezo zei de Champetter, nu hebt je zelf ook het gehele verhaal gehoord
Neleke was danig geschrokken oeijejoeijejoeijoei klonk het uit haar mond
Maar mensen toch mijn jongen toch, oeijejoeijejoei is me dat verschieten
't Komt haast aan mijn herte mens, 'k valle hier bijkans dood op de grond
A maar jongens toch wa komt ne mens toch allemaal tegen in het leven
Ze zeggen soms, kleine kinders kleine zorgen grote kinders grote zorgen
En dat es azo hoor, jongens ik sta der nog van op mijn benen te beven
Die kinders toch he, ge zoe ze wel altijd bij ulder hand moeten houden
Ge zijt nog maar uinen rugge gedraaid of ze steken al domme toeren uit
Waarom doe je zoiets jongen, ge weet dat we ui altijd goed vertrouwden
Och zei Fons da viel mij al ineens azu in, ik he daar nie zo bij nagedacht
Da was eigenlijk zo moeilijk niet zulle, had dienen tak just nie gebroken
E kware bijkan bij diene nest he, allee zeg wie had ter dat nui verwacht
Maar nui ben ik geleerd zulle mensen, die eksters waren dat niet waard
Zo hoog kruip ik alleszins noeit meer, 'k he genoeg mijne pere gezien
'k Zoe toch gairen nog ne ouden pee worden zulle mee zo langen baard
Alhoewel Nele en Jef verschoten hadden, lachten ze nu toch vrolijk mee
En zelfs Fons lachte weer onbezorgd en luid, alsof er niets gebeurd was
Awel zulle Jef en Nele zei Onkels, die zoon van jullie is nogal ne kadee
Neleke glimlachte fier en streek haar hand liefkozend door Fons zijn haar
't Is wel nen deugniet zei Jef, maar hij heeft toch een gouden hartje hoor
Hij komt vaak bij mij op de boerderij zei onkels, en ja! Ik weet het is waar
Allee zei Jef we gaan rap een dreupelke drinken om de schrik te verjagen
Jonge jonge toch wat dat ne mens toch al meemaakt, 't es niet te geloven
't Es te hopen dat het nui een beetje rustig blijft zulle de volgende dagen
Nog een dreupelke Champetter, en gij ook Onkels, dat kan er toch nog bij
Awel ja, zeiden ze lachend, nog ééntje, maar dan is het echt wel genoeg
Da es vree goed tegen' t verschieten, zei Nele, da maakt het hart weer blij
En van azu een klein dreupelken of twee zulde gulder echt niet zat worden
't Is nie van dadde hoor mens zei Onkels, maer 'k moede nog wa werken
En ik moet subiet nog naar het gemeentehuis omwille van straatborden
Ge weet wel zei de Champetter, dat daar altijd wel wat te doen is hé Nele
Maar eerst om verse kleren, want deze zien er nogal wat smodderig uit
Ze zijn haast droge, maar dat zie je van de Champetter in dienst nie vele
Dat is waar Champetter, dat geef ik toe, ge staat er altijd heel netjes op
Uw vrouwke is veel te proper, ze zou dat niet moeten weten he, zei Jef
alleszins niet zei de Champetter, en hij kreeg van fierheid een rode kop
Allee mensen zei hij dan, houd ulder goed he want we zijn der mee weg
En, Fons, in 't vervolg een klein beetje voorzichtiger zijn in de bomen hé
Ge moogd gerust zijn Champetter, ik meen het beter als dat ik het zeg
En nogmaals vree bedankt he mannen, riepen Nele Jef en Fons hen toe
Onkels voerde de Champetter nog mee naar de boerderij om zijne velo
Alles is gelukkig weer goed met Fons, zei Onkels, al is hij nog wat moe
Ja zei de Champetter, 't was haast om te wenen, als je hem daar zo zag
't Is wel ne kwajongen zulle, maar kom eigenlijk toch ook nog een kind
Zo spierwit, nat en stil, bijna dood zomaar van de één op de andere dag
Ik mag er niet aan denken, als jij daar niet was geweest, op de gepaste tijd
Dan was het zover, zei Onkels, want toen ik aankwam was het al te laat
Toen kwam Fons er al weer terug door gij had hem gelukkig reeds bevrijd
Bedankt he Onkels, zei de Champetter en stak zijn hand nog eens omhoog
't Es gaire gedaen jong Champetter zei Onkels, peis ter maer niemeer op
En de Champetter was dolgelukkig toen hij eindelijk weer huiswaarts toog
Ik heb er hem toch weer door gekregen glimlachte hij uitermate tevreden
Die Fons toch, ik was doosbang hem te verliezen, nog zo een jonge knaap
Nu zijn we nog vrienden ook, sjonge dat was niet altijd zo in het verleden
We hadden al eens meer strubbelingen, maar vijanden waren we ook niet
Gelukkig is alles goed afgelopen, ik ben zo blij dat ik zou kunnen zingen
Iets over vrienden over gelukkig zijn zo een heel speciaal en vrolijk lied
Zo een lied lijk nu in mijn binnenste zingt, te mooi voor gewone woorden
Waar mensen vriendelijk en tevreden van worden, en eeuwig kan duren
Ik wou dat alle mensen ter wereld zo een lied in hun binnenste hoorden
En Fons! Die zat diep na te denken hoe hij dat eksternest nu kon pakken
Er weer achteraan klimmen daar was geen sprake van, nee hoor dat niet
Dan laat ik het maar zitten dacht hij, ik wil niet meer in dat water kwakken
Ik zal dan maar eens gaan kijken naar Jan zijnen ekster dat is ook goed
Zo een waaghalzerij haal ik nooit meer uit, ik ben mijn leven nog niet beu
Ik zal de Champetter bedanken met een gedicht en ik doe dat met spoedLouis Victor Vanaf: 14/2/2000 Tot: 24/2/2000

© 2018-2021 Louis Victor. Alle rechten voorbehouden.
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin