19. Het hondje van Meemieken
HET HONDJE VAN MEEMIEKE. 10/1/2001 tot 13/1/2001
Nolle was nog maar eens op weg naar een vriend van hem, een kluizenaar
Hij ging daar van tijd tot tijd graag, al woonde zijn vriend nogal ongewoon
Zijn huis was eigenlijk een soort hol, helemaal uitgegraven in de dijk aldaar
Hij woonde daar langs de vaart eigenlijk al bijna gans Nolle zijn leven
Wat Nolle over kruiden wist en dat was nogal wat had hij van hem geleerd
Want in kennis van de natuur was niemand als die kluizenaar bedreven
Denk nu maar niet dat het hol in die berm zomaar een smerige janboel was
Vanbuiten zag je alleen stevige ramen en een ruwe zware massieve deur
Het was maar als je er eenmaal binnenging, dan zag je de verassing pas
Het was werkelijk een heus huis onder de dijk kamer per kamer gemaakt
Hij heeft er ook jaren aan gewerkt, telkens als hij geschikte materialen had
Het staat er bijna een half mensenleven lang en nog geen balkje is gekraakt
Stevig en stijlvol, van allerlei afbraak van huizen schepen en zelfs kastelen
Alles gekregen voor mensenlievende diensten die hij overal had verricht
Ook wel van giften door mensen die de man met zijn kruiden kon helen
Alles was uitgekozen en uitgezocht en goed bewerkt tegen rot en vergaan
De man verzorgd zijn holhuisje met kennis van zaken en met veel liefde
Je mag er zeker van zijn dat het binnen honderd jaar nog stevig zal staan
Het was wel niet overdreven groot, 't was tenslotte maar voor hem alleen
Maar toch ook weer groot genoeg, om er gerieflijk en gezellig in te leven
En al de kamertjes lagen achter elkaar onder de dijk en er zo langsheen
Zodat overal licht door de ramen langs gaten in de dijk naar binnen kon
Zeer jong was hij hier aan begonnen, maar nu woont hij daar al vele jaren
Iedereen hier kent de oude man, doordat hij met zijn kruiden elkeen won
Als je er binnenging kwam er je meteen een heerlijke kruidenlucht tegen
Iedereen die er kwam, snoof dan ook met genoegen die zachte geur op
Hummmm zeiden velen, die verrukkelijk bloemenreuk och wat een zegen
De kluizenaar zelf was een nogal stille vriendelijke en behulpzame man
Hij was dol op alles wat de natuur betreft zijn vogels bloemen en insecten
'k Hou ook dolveel van mensen, zei hij zelf, en help met kruiden als ik kan
Mensenschuw was hij bijlange niet hoor maar hield wel erg veel van rust
Hij hield niet zo van het stadsgewoel, te druk te luidruchtig, teveel lawaai
Maar hier langs de vaart! Niet ver van het dorp, dat was zijn leven en lust
Hij woonde daar ook zo een beetje eenzaam wat van de mensen vandaan
Maar zo was de man nu eenmaal dat lag gewoon een beetje in zijn aard
Alleen daar was hij gelukkig, daarom heeft hij dat natuurlijk ook gedaan
Hij wist alles over zijn omgeving, planten en bloemen en de hele natuur
Elke dag was hij er mee bezig, al zijn dagen werden er gans mee gevuld
Zijn leven was er dan ook volledig op ingesteld, de natuur zuiver en puur
Het was wel een heel apart mens, een beetje zonderling dat is wel waar
Voor de zogenaamde gewone mens, 't is echter maar zoals je het bekijkt
Want van zijn kant bezien vond hij de gewone mens ook een beetje raar
Maar haal je als 't u belieft niet in het hoofd, kwaad te spreken van die man
Hun kluizenaar! Hun vriend! En dan zeker nog het meest van hun kinderen
Want dan heb je de hele bevolking op je kop wees daar maar zeker van
En hij van zijn kant sprak met veel liefde over zijn Stillegemse mensen
Iedereen kende hem hier, iedereen in gans Stillegem was hem genegen
Nee echt hoor, een hechtere verstandhouding kon men zich niet wensen
En ook Nolle den stroper beschouwde de man als een onmisbare vriend
Er ging dan ook geen week voorbij dat hij hem niet even ging begroeten
En Kluis zo noemde men de man, was erg met Nolle zijn bezoek gediend
Maar deze keer zat de man daar stil en bedenkelijk voor zich uit te staren
Hij had Nolle zelfs niet eens opgemerkt zo diep was hij aan het nadenken
Schijnbaar was er iets ernstig aan de hand wat hem zorgen deed baren
Hei Kluis man, riep Nolle, ge zit precies zo diep ingetogen in gedachten
Heb je zorgen misschien? Is er soms het een of ander verkeert gelopen?
Ja Nolle jong, 't is maar omdat ze mij daar juist een nare tijding brachten
Meemieke is haar hondje kwijt en ja dat mensje is daardoor in alle staten
Ze doet bijna niet anders meer dan huilen en ze eet zelfs haast niet meer
Ze dweilt gans Stillegem af die hond haar naam te roepen in alle straten
Als dat beestje binnenkort niet gevonden wordt gaat ze er nog aan kapot
Ik zit me hier af te vragen en te tobben wat ik daar aan zou kunnen doen
Ik kan maar geen gepaste oplossing vinden, al zoek ik me mezelf ook zot
Sjonge vent Kluis zei Nolle, dat is een speciaal en onverwacht probleem
En toch zullen we daar iets op moeten vinden he, we moeten haar helpen
Kom Kluis we gaan eens bij Meemieke kijken voor ik een beslissing neem
Een goed gedacht Nolle, ik pak nog even mijn
wandelstok en kruiden tas
Ik ben dat zo gewend he jong dat ik me zonder niet op mijn gemak voel
Ziezo! Zei Kluis, ik wou dat het hondje middelerwijl toch al gevonden was
Wacht eens even jong zei Nolle, ik heb eigenlijk nog een veel beter idee
Allee vent hoe dat ik daar niet eerder aan dacht he Kluis, onze vrienden
We vragen wij toch gewoon de Champetter en Pere en Monten ook mee
Ze zullen zeker met plezier meedoen, hoe meer zielen hoe meer vreugd
Stommeling dat ik ben zei kluis, hoe dat ik daar zelf niet ben opgekomen
Dat is waarlijk een uitstekend gedacht ziedde, dat doet me werkelijk deugd
De Champetter kwamen ze gelukkig al vlug aan het gemeentehuis tegen
Na hun verhaal was hij was vol medelijden met Meemieke, maar mens toch
Natuurlijk wou hij meedoen, dat zijn immers dingen zei hij, die doorwegen
De Pere was met dat mooi weer heel naarstig aan het werken in zijnen hof
Arm sukkelaartje zei hij, wat spijtig, haar hondje is het liefste wat ze heeft
Maar natuurlijk! Aan deze speciale zoektocht meedoen dat vond hij wel tof
En het moet wel lukken, Monten kwam daar ook juist met zijne velo voorbij
Ook hij was na hun verhaal met medelijden bewogen, arm schaapke toch
Maar vaneigens doe ik daaraan mee gasten zei hij, dat is juist iets voor mij
En zo kwamen ze dan al vlug plannen makend tesamen bij Meemieke aan
Om eerst en vooral inlichtingen in te winnen om hun zoektocht te starten
Maar ze konden het verdrietig snikkende oude mensje bijna niet verstaan
Pere lei zijn hand op haar schouder en zei, Meemieke we komen je helpen
We zouden u graag eerst een paar vragen willen stellen over uw hondje
Maar om u een beetje verstaanbaar te maken moet ge uw tranen stelpen
We zijn speciaal gekomen Meemieke, wij zijn hier met ons vijven te samen
En we zullen allemaal ons uiterste best doen om uw hondje op te sporen
Dus, dan kunnen met uw uitleg een goed en deugdelijk plannetje beramen
Ja Meemieke viel de Champetter met een vriendelijk troostende stem bij
We moeten toch wel iets weten over uw hondje om hem te kunnen vinden
Vertel ons nu eens het hoe en waar, want dat is heel belangrijk voor mij
Dan weten we toch zo ongeveer wat en waar we moeten beginnen zoeken
Ik heb inmiddels al begrepen dat het eigenlijk om een klein beestje gaat
Dus kan zo 'n hondje kan zich goed verschuilen in alle kanten en hoeken
Het oude mensje deed haar uiterste best om haar tranen te bedwingen
Ze zuchtte een paar diep en wreef met haar zakdoek over haar gezicht
Terwijl ze heel zenuwachtig haar magere handjes in elkaar zat te wringen
Sproetje is gewoon snikte ze, zo van huis weggelopen, zomaar gewoon
Op een middag was zij hier ineens verdwenen en ik weet niet waarheen
Ze barste weer in tranen uit, zomaar weggelopen, zei ze op zachte toon
't Is nogal eens gebeurt hoor Champetter maar dan toch niet voor zo lang
Er moet zeker iets ergs met haar zijn gebeurd anders was ze vast al terug
Maar ze is nu al een paar weken weg kermde ze klagend, ik ben zo bang
Ze zat daar gans ineengedoken te snotteren een rode zakdoek in de hand
Ach lieve mensen smeekte ze, help mij als 't u belieft haar terug te vinden
En de grote vent van een Monten raakte daar bijna door tranen overmant
'k Ga intussen maar al eens in de koterijen kijken, zei hij, om weg te zijn
't is maar een klein beestje en wie weet ze kan soms ergens gekneld zitten
Ze zit misschien per ongeluk opgesloten he bij de geit ofwel bij het konijn
Doe dat vent Monten, zei de Champetter, maar ze hadden het wel door
Ze kenden die reus met zijn goedmoedig hart daarvoor reeds lang genoeg
Dat is toch echt ne goeie vent hé zei Pere, ja ze begrepen hem wel hoor
Sproetje toch huilde het oude vrouwtje weer, mijn schatje waar ben je toch
Mijn lief klein boelleken, waarom heb je mij zo ineens in de steek gelaten
Kalm toe Meemieke suste Kluis medelijdend, wellicht vinden we haar nog
Het was zo een lief snoetje klaagde het oudje, ze kon mij zo lief aankijken
Ze zat naar mij te luisteren he, je zou gezegd hebben dat ze alles verstond
Zo'n schatje hé Kluis jongen, ze kon haar kopje zo lief tegen mij strijken
Meemieke hoe ziet uw hondje er eigenlijk uit, vroeg de Champetter zacht
Meemieke keek hem treurig en moedeloos met haar betraande ogen aan
Wit met zwarte vlekken en een pikzwart neusje, klonk haar droeve klacht
Korte witte pootjes, wit en zwarte pels ging ze voort, en een zwarte staart
En als je er tegen spreekt begint zij direct te kwispelen, ze is toch zo lief
Ze beschreef haar hondje vurig, het mensje was helemaal van de kaart
Meemieke ze geraakte gewoon maar niet uitverteld over haar lieve doetje
Ze heet Sproetje en ze kan mooi pootjes geven en blaft heel lief tegen mij
En boven op haar lieve snuit benadrukte ze nog, staat een zwart sproetje
Nou zei de Champetter dan zacht, dat hadden we intussen wel al gedacht
Dat is toch raar, zei Nolle, geloof het of niet maar ik dacht dit al de hele
tijd
Wel echt, fluisterde Pere heel zacht tegen Nolle, ik had dat ook verwacht
Goed Meemieke zei de Champetter, hou nu algelijk maar op met huilen
Dat helpt toch geen zier mens, en ge maakt er u nog helemaal ziek mee
Reken op ons we zoeken gans Stillegem af in alle straten hoeken en kuilen
We nemen elk een andere richting, de één langs hier de ander langs daar
Echt geen enkele plaats ontsnapt aan onze aandacht, dat beloven we u
En wees maar gerust Meemieke, als zij hier ergens is dan vinden we haar
Kluis jong als ge wilt zoek gij maar in uw eigen streek daar langs de vaart
Ge zijt gij daar natuurlijk het best thuis en kent daar alle bossen en struiken
Monten rijdt gij maar vlug met uwe velo naar het dorp waar ge zojuist waart
Ik en Pere gaan den boer op want die vangen soms wel verloren dieren op
Veel Succes op uw tocht mannen, speur goed rond en op hoop van zegen
En weg waren ze, en Monten sprong op zijne velo ik ben al weg zie hop
Zeg mannen vergeet ook niet zo af en toe de naam van de hond te roepen
Wie weet misschien komt hij als hij zijn naam hoort roepen daar wel op af
En doe eens navraag als je soms zo enige mensen bij elkaar ziet groepen
Zo riep de Champetter hen allemaal nog eens na, en op hoop van zegen
Champetter jong zei Pere, ik denk dat het eigenlijk een hopeloze zaak is
Ik ook zei de Champetter, maar ja voor Meemieke is er veel aan gelegen
Dus doen we maar ons best he jong, we kammen samen de hofsteden uit
De natuurmannen Nolle en Kluis trekken langs de vaart ook wel hun plan
Dus als we nu allemaal zo een beetje ons best doen gaat het wel vooruit
Monten was ondertussen met zijne velo al vlug in het dorp aangekomen
Sproetje riep hij af en toe, kom sproetje, zo bij het zoeken langs de huizen
Allee meiske waar ben je, riep hij, sproetje waar lig je ergens te dromen
Sproetje! Riep hij dan weer luid, kom bij Monten allee toe braaf meiske kom
Sproetje! Riep hij weer, allee zeg jong sproet waar blijfde gij nou eindelijk
Op het terras van Den Bok, ontplofte een dame plotseling als een bom
Watte! Onnozelaar schreeuwde ze rood van verontwaardiging en woede
Durf je wel tegen een dame, grote lummel riep ze venijnig tegen Monten
Als mijne man hier was he kerel dan kreeg je zeker meteen van de roede
Sproetje! Riep Monten nog eens, allee toe meiske waar zit je nu te loeren
De brave man had niet eens in de gaten dat die vrouw het tegen hem had
Watte schreeuwde de vrouw nu toch duidelijk helemaal boven haar toeren
Mij hier zomaar lopen verwijten en dan nog waar al die mensen bij staan
Waar zijde gij wel opgekweekt dan gij lelijke lomperik, bij de boeren zeker
Hier was dat niet een van de uitspraken die men welwillend zou verstaan
Een tafeltje verder zaten twee boeren zo gezellig van hun bier te genieten
Hela hela stadse floddermadam, protesteerden ze onmiddellijk tegen haar
Zijn dat bij jullie daar in de stad allemaal zo een onnozele domme grieten
Watte! Tierde de dame uitgelaten, gijlie ook al, wat soort volk is dat hier
Gulder achterlijke pummels, gulder schooiers, bandieten, gulder uitschot
Zattepullen! da komt zeker door dat onnozel soepke van een boerenbier
Madam! Riep de waard kwaad die nu stillekens rood begon aan te lopen
Als mijn bier u niet bevalt hé mens, sta jij dan maar direct op en trap het af
Mijn beste Bokbier dan nog! Ga gij rap elders maar wat bocht gaan kopen
Sproetje, riep Monten weer, die gewoon niets snapte van al dat remoer
Dat was de dame echter teveel en ze verkocht de waard een ferme veeg
Maar Monten riep, Sproetje! Sproetje! en ging verder zoeken op de koer
De Champetter en Pere liepen ondertussen nog altijd van stede tot stede
Alsmaar navragend naar het hondje van het treurende oude Meemieke
Ze keerden na lang zoeken ook terug, maar sproetje hadden ze niet mede
Als de anderen nu ook zonder hond terugkeren zei Pere, is het een ramp
Dat oude sukkelaartje van een mensje huilt zich nog dood om die hond
Kom vent Pere zei de Champetter, we zien eens in het woonwagenkamp
Toen ze bij het kamp aankwamen trad hen onmiddellijk een man tegemoet
Een stevige maar geen te grote man met een schippersklak op zijn kop
Ha dag Champetter, toch geen ontijding? vroeg hij en glimlachte als groet
Nee nee Jeroom, groette de Champetter terug, we zijn naar iets op zoek
Pere en ik zijn al een hele tijd bezig met zoeken hier op de boerenbuiten
We zijn echt overal geweest he jong en we hebben gezocht in elke hoek
Zo zo zei Jeroom nieuwsgierig, en wat is er dan eigenlijk verloren gegaan?
Ach ja 't is nog waar ook, zei de Champetter, het hondje van Meemieke
Wat jammer, zei Jeroom, dat mensje is daar zo vreselijk gehecht eraan
Maar hier is dat beestje niet hoor, kijk gerust maar overal eens goed rond
Nee nee nee dat nooit Jeroom zei de Champetter, ik geloof u op uw woord
Daarvoor ken ik u al veel te lang he man, ik geloof elk woord uit uw mond
Dank u Champetter zei Jeroom met een glimlach en zichtbaar aangedaan
Hopelijk vind je dat beestje al gauw anders springen we hier allemaal bij
Ha dat is goed jong Jeroom zei de Champetter, maar nu moeten we gaan
Na nog een wederzijdse hartelijke groet, vertrokken onze vrienden weer
't Slaat nie zo erg mee he zei Pere, waar zou dat beestje toch kunnen zijn
'k Weet het niet zei de Champetter, misschien weten de anderen al meer
Kom vent Pere we gaan wij eerst maar een pintje pakken in Den Bok kom
Ik denk dat de anderen ondertussen nu ook wel al gedaan zullen hebben
Ze zullen allicht ook wel dorst gekregen hebben en keren straks weerom
Maar Monten kwam hen met de fiets al tegen, niets gevonden jong riep hij
Wij vonden helaas ook niets riep Pere, we zijn nochtans overal geweest
'k Heb Kluis en Nolle daar gezien zei Monten, maar ze hadden ook niets bij
Ze gingen op ons wachten in Den Bok want ze hadden nogal groten dorst
Zo vielen deze drie ook al vlug met een droge keel Café Den Bok binnen
Voor elk een koel fris Bokske, riep Pere, en een lekker eindje droge worst
Goed jongen Pere, riep de waard lachend en haastte zich om te bestellen
Hé, riep Monten plots verwonderd, waar hedde gij dat blauwe oog betrapt
Ha ja zie zei de waard verontwaardigd, dat ga ik u subiet ne keer vertellen
Der zat op het terras hierbuiten een onbekende dame zo gezellig in de zon
En omdat gij haar zo herhaaldelijk begon te verwijten dat ze sproeten had
Begon ze zomaar te tieren dat mijn beste bier niet deugde zo luid ze kon
En toen ik daarop protesteerde gaf ze me een ferme klap met haar sjakos
Wadde! Riep Monten uit, ik een dame verwijten omdat ze sproeten heeft
Allee vent wa zijn dat nu voor nonsens, nu sla je toch wel een beetje los
Nee hoor Monten zei de waard, je riep sproetje ik heb duidelijk gehoord
Maar gij stomme ezel toch zei Monten, ik riep op Meemieke haren hond
Dat was trouwens een heel knappe dame, maar ze leek me wat verstoord
Ik zou toch niemand verwijten voor sproetjes, de mijne heeft er toch ook
Dat staat zo schattig, daarom hou ik nu juist zoveel van mijn lieve Trientje
Hoe hond? Wat hond? Vroeg de waard, je brengt mij nog gans van de kook
Dat was zelfs een mooie dame zei Monten, ze leek precies op die van mij
Ik ben haar wel gepasseerd maar heb eigenlijk niet zo goed op haar gelet
Maar ik zag ook wel dat ze nogal kwaad was, nee ze leek niet bijster blij
De dame zat daar buiten echter nog steeds kwaad in zichzelf te fluisteren
De deur stond heel wijd open en ze zat toevallig met haar rug naar hen toe
Zo had ze in stilte hun gesprek voledig en aandachtig af kunnen luisteren
Oei! Schrok ze ineens bij zichzelf, wat heb ik een grote vergissing begaan
Hij vindt me zelfs nog mooi ook zeg en vergelijkt mij met zijn eigen vrouw
En hij heeft gelijk, 't is toch waar ook zeker dat sproetjes heel mooi staan
Ze voelde haar ergernis en woede plots smelten als sneeuw voor de zon
Ik moet me verontschuldigen dacht ze, ik heb me wel wat lelijk aangesteld
Ze verscheen ineens in het deurgat en zei, meneer, zo lief als ze maar kon
Maar veel verder kwam ze echter niet. Trientje! Riepen de vrienden tegelijk
Wa doede gij hier met zulke kleren en allee zo helemaal anders opgedaan
Mensenlief dacht de dame verschrikt, wat sta ik hier nu toch weeral te kijk
Maar zelfs Monten zat daar geschokt en met zijn mond wagenwijd open
Ze zaten haar daar zonder verder nog een woord te zeggen aan te staren
Trientje, zei de Champetter eindelijk zo hebben wij u nog nooit zien lopen
Maar maar protesteerde ze, jullie drinken zeker wat te veel bier van hier
Zie je nu riep de waard kwaad, nu hoor je haar zelf ne keer, ze begint weer
Hij bekeek haar zelf ne keer goed en zag dan vertwijfelend naar zijn bier
Sjonge! Zou er dan toch iets mee aan de gang zijn stammelde hij verbaast
Ik benne 'k ik trientje helemaal niet zei de dame, ge zijt gulder allemaal zat
Nou nou dametje zei de Champetter, we zijn wij noch zat noch verdwaast
Allee toe jong Trientje vertel eens wat is de bedoeling van al dat vertoon
De dame in kwestie begon nu weer stilaan tekenen van ongeduld te geven
Toen sprak Monten, mannen dat is Trientje niet, op heel vastberaden toon
Maar ook mijn mond viel open van verbazing, dat ze er zo goed op gelijkt
Ze is wel mooi, hetzelfde neusje, hetzelfde mondje, en die mooie sproetjes
Maar toch is ze het niet, je ziet het pas als je haar eens heel goed bekijkt
Jamaar zeg Monten riep Trientje boos, en juist van achter de dame opdook
Ik kom je zoeken voor het eten en je staat hier zomaar je liefde te verklaren
Kun je dat uitleggen grote Monten, en wat vlug voordat ik van woede kook
Nee, zei Monten ik verklare 'k ik hier helemaal niets ik vergelijk haar met u
Omdat jullie zo precies hetzelfde mooie neusje mond en sproetjes hebben
Dat is genen uitleg he Monten snauwde Trientje, allee wat vertel je me nu
't Is al goed hoor zei Monten, bekijk jij die dame daar dan zelf eens goed
Diep verontwaardigd en erg kregelig draaide Trientje zich met een ruk om
De twee vrouwen staarden elkaar aan en geen van beide verzette een voet
Ze stonden daar gewoon verstomd en gans overrompeld, met grote ogen
Gelukkig! 't Is algelijk niet aan mijn bier gelegen dacht de waard opgelucht
Zie je wel Trientje sprak Monten lachend, ik heb je helemaal niet bedrogen
De vrienden echter, zaten daar nog steeds geslagen en verbaasd te kijken
Twee Trientjes! Zei Kluis, dat is, dat is, nou ja zeg wat is dat nu eigenlijk
De vrouwen stonden daar wel vijf minuten zonder van hun plaats te wijken
Toen staken ze aarzelend, elk traag en onzeker een vinger naar elkaar uit
Wie ben jij, stammelden ze door elkaar, vanwaar kom je, en wat doe je hier
Dan werd het weer stil heel erg stil, doodstil, eng eigenlijk zo zonder geluid
De Champetter verbrak dan plots de stilte en zei dames ga ne keer zitten
En dat moest hij geen tweemaal zeggen, ze ploften elk op een stoel neer
Ge gaat wat uitleg moeten geven anders gaan we hier nog liggen pitten
Jamaar Champetter vroeg Trientje hulpeloos, allee wat moet ik dan zeggen
Ja! Wie je bent he meiske, waar je woont, wie je vader was en je moeder
En dan zal die dame daar op haar beurt ook zeker wel iets aan u uitleggen
Trientje wende zich tot de dame en zei, mijn moeder hete Beth van Leer
De dame fronste nu geschrokken haar wenkbrauwen en zei, de mijne ook
Kom kom vertel maar voort toe Trientje, vertel nog ne keer een beetje meer
Mijn vader was Manus Driesens, ik heb helaas geen van hen beide gekend
De dame snakte even naar adem en zei, dat kan niet nee nee dat kan niet
Ze schudde heftig met haar hoofd, nee dat kan niet dat je mijn zuster bent
Die mensen waren mijn vader en mijn moeder, er is hier een misverstand
Nee dat kan niet zei Trientje, die mensen waren mijn vader en mijn moeder
Hou op, hou op, wacht ne keer zei Monten, sluit eens even een bestand
Jullie lijken als twee druppels op elkaar en hebben dezelfde ouders gehad
Daar moet gewoon toch een verklaring voor zijn, praat het eens rustig uit
Mijn moeder stierf in het kraambed, zei de dame dan net als ze me had
De mijne ook! Riep Trientje, hier moet ergens een vreselijke vergissing zijn
We kunnen toch niet alletwee hetzelfde heben meegmaakt he da kan niet
Mijn pleegouders hebben mij dat verteld en dat doet ook nu soms nog pijn
Vader zei Trientje nog, is op de baan met zijn fiets gevallen en was dood
Ik ben dan in een pleeggezin grootgebracht en weet verder niets van hen
Maar ik ook riep de dame uit en ze werd door opwinding helemaal rood
Ook mijn vader is op die wrede manier gestorven, maar wacht eens even
De dame dacht na en zei, mijn nichtje zei ooit eens dat ik een zuster had
Maar ja ik was nog zo jong, ik denk ongeveer zo een jaar of zes of zeven
Ik lachte haar toen vierkant uit en heb daar verder nooit meer aan gedacht
Nu je het zegt, mompelde Trientje, mijn neefje heeft dat ook eens gezegd
Maar dat geloofde ik natuurlijk niet, ja, wat had je van een kind verwacht
Maar, maar, zei de dame opgewonden dan ben jij eigenlijk toch mijn zus
Er is hier geen twijfel meer mogelijk zei Pere, jullie lijken teveel op elkaar
Ach mensen dan heb ik toch een zus zei Trientje, het kan niet anders dus
Nog een korte aarzeling en de twee vrouwen vlogen elkaar in de armen
Och lieve mensen toch weende Trientje, ik heb dan toch nog echte familie
Ik heb een zus weende de ander, toe kom u gauw in mijn liefde warmen
Dat was daar een gekus en gezoen en gesnotter tussen die twee zussen
En toen vlogen ze Monten rond de hals en hij moest ook in de kusjes delen
En toen deelden de twee vrouwen de vrienden ook maar mee in de kussen
Dat moet gevierd worden riep de waard, en dan nog met mijn beste bier
Kom op mensen zoiets gebeurd niet elke dag ik geef er eentje van 't huis
En! Riep hij veelbetekenend, dat is echt bier he mensen, echt bier van hier
Met zulk warm weer lieten de vrienden het zich geen twee keer herhalen
Zo een fris schuimend koel Bokske glijdt vanzelf naar binnen, zei Nolle
En ja! Zei de waard het scheelt natuurlijk nog wat als je niet moet betalen
Daar werd natuurlijk hartelijk om gelachen, en er zat ook wel waarheid in
Het schuimende bier bluste vlug de droge kelen, en iedereen was content
De moeite van de zoektocht was rap vergeten ze hadden het naar hun zin
De twee vrouwen, zussen! Kropen echter stilletjes in een hoekje bij elkaar
Ze vertelden en weenden maar door en omhelsden elkaar telkens weer
Monten! Riep Trientje, haalt gij onze vriendinnen toe, dan zijn we al tegaar
En haast u een beetje he zeg, dat ik hen het goede nieuws kan mededelen
Want die gaan nogal en beetje verschieten, en het hen zelf niet vertellen hé
En al vlug werd het met die andere vrouwen erbij, een schreien en kwelen
Door al die herrie ondereen was een schipper ongemerkt binnen gekomen
Mensen! Riep hij luid, moet er iemand misschien een jong hondje hebben
De vrouwen werden plots onverwacht opgeschrikt uit hun vreugdedromen
Ik wilde u niet laten schrikken hoor zei de man, maar 'k heb hondjes tevele
Enkele weken geleden vond ik hier een hondje met een gebroken pootje
Ik nam het mee op mijn schip en spalkte het pootje en noemde haar nele
Het beestje verkeerd nu in blakende gezondheid maar kreeg wel kleintjes
Straks moet ik echter weer vertrekken en ik wil ze nu eigenlijk liever kwijt
Wie ze van mij wil overnemen zal er veel plezier aan hebben, zei hij fijntjes
Wacht eens even zei de Champetter, vertel eens hoe ziet dat beestje er uit
De schipper gaf dan gewillig een zeer beeldige beschrijving van het beestje
Sproetje! riepen de vrienden allen tegelijk, Sproetje! En met een blijde snuit
Jamaar zeg zei de schipper, jullie moeten niet onbeleefd worden tegen mij
En hij wreef dan eens met de rug van zijn hand over zijn sproetig gezicht
Ho! Nee nee nee schipper zei de Champetter, we zijn wij alleen maar blij
Omdat ik sproeten heb riep de man, awel ge moest echt beschaamd zijn
Maar be nee schipper riep de Champetter, we hebben het over nen hond
Watte, riep de man woedend, mij verwijten voor nen hond, gij stuk venijn
Gij, gij, als je geen man van de wet was, zou je eens wat gaan meemaken
Stop stop kalmeerde Kluis hem, kom kameraad drinkt gij eens een Bokske
En luister heel nu ne keer heel goed, want anders gaan we er niet geraken
A jamaar protesteerde de man, maar een schuimend Bokske deed veel
Allee het staat hier nu toch zei hij 'k zal dat dan maar moeten uitdrinken hé
Heb even geduld beste man, zei Pere, en vertelde toen uitvoerig hun deel
Ach! Maar zo zit dat lachte de schipper gelukkig, zeg 't spijt me hé mannen
We nemen alles over zei Pere, en ge krijgt van elk van ons nog een pint
Aha dat is tenminste spreken zie zei de schipper, allee dat is in de kannen
Jamaar jamaar zei de Champetter, we gaan nu eerste de hondjes halen
A ja he! Want die moeten natuurlijk zo vlug mogelijk naar Meemieke terug
Maar kijk zie Schipper, we gaan wij hier eerst voor u al uw pintjes betalen
De schipper slachte en schudde de vrienden allemaal eens stevig de hand
Allee zei hij, dan zijn we maar weg hé mannen en zo tot straks hé waard
'k Had me eventjes in jullie vergist zei hij, jullie zijn mannen naar mijn tand
Kluis knipoogde heimelijk naar de anderen met een glimlach om de mond
En de vrienden moeste zich echt weren om niet luid in lachen uit te barsten
Maar ze waren wel heel gelukkig, voor het onverwacht vinden, van de hond
Kijk hier zijn ze zie, zei de schipper, vier kleine schattige mollige diertjes
En hier is dan uiteindelijk toch jullie zo erg gezochte vluchtelinge Sproetje
Mooi hé, zei de schipperin, die jonge beestjes zo snoezig met hun viertjes
Ik zou graag allee als ze wat groter zijn he, die witte terug willen als 't kan
Allee die witte daar, kijk den diene met dat mooie zwarte kwispelstaartje
Och, dat zal geen probleem zijn mevrouw, zei Pere, daar ben ik zeker van
We meren hier regelmatig aan zei ze, dus dat is voor ons geen probleem
Ik neem daar later nog wel speciaal voor contact op met de Champetter
Jamaar gaat de eigenares daar wel mee akkoord dat ik er eentje van neem
Dat komt in orde zei de Champetter, vijf honden is veel teveel voor haar
Eentje zal ze allicht wel willen behouden denk ik, ja ja eentje alleszins wel
Al was het gewoon maar voor gezelschap voor haar geliefde sproetje daar
Neem dat mandje nu maar mee zei de schipper, ze zijn er nu aan gewend
A dank u wel hoor mensen zei Nolle, dat is zelfs heel vriendelijk van jullie
Ik ben er bovendien zeker van, Meemieke stelt ge daarmee heel content
Allee bedankt hé mensen voor alles wat je voor die hondjes hebt gedaan
We zorgen alleszins zeker voor dat dit zwartstaartje bij jullie terugkeert
Maar Meemieke zit daar nog steeds te treuren we moeten nu echt gaan
Vrouwtje, zei de schipper, we gaan wij samen genieten van een frisse pint
Voor mij niet gelaten schipper lachte ze, in zo 'n weer gaat dat er wel in
Dan zijn we op ons dooie gemakske nog terug zei hij, voor de avond begint
Allee salu hé mannen riep de vrouw, en ik reken op jullie vergeet het niet
Dag mensen riepen de vrienden terug, we zullen u zeker niet teleurstellen
'k Hoop maar zei Pere, dat Meemieke ze zal willen afstaan als ze hen ziet
Meemieke had hen hoopvol opgewacht en al van verre zien aankomen
En nog redelijk vlug voor haar leeftijd
kwam ze hen verwachtend tegemoet
Mijn Sproetje! Riep ze uit, o mens toch 'k had het bijna niet durven dromen
Sproetje sprong dolblij tegen haar op en ze ving haar op in haar armen
Het diertje kermde werkelijk van blijdschap en likte heel haar gezicht af
Mijn schatje huilde het arme mensje, laat mij u aan mijn hart verwarmen
Kijk maar eens hier Meemieke zei Kluis, we hebben nog iets voor u mee
Het vrouwtje keek verwonderd toe en riep dan blij, die zijn van mijn schat
Ik herken ze direct aan hun sproetje, kijk eens ééntje heeft er zelfs twee
Het vrouwtje weende onophoudelijk, maar deze keer wel van puur geluk
Ze hield niet op hen te bedanken, en wist niet welk ze eerst moest strelen
Nu, snikte ze, ben ik weer gelukkig en kan mijn blijdschap niet meer stuk
Ik ben natuurlijk te arm zei ze, om vijf honden te houden dat weet ik wel
Maar tot ze groot genoeg zijn hou ik ze nu toch zo graag nog wat bij mij
Dan zoeken jullie allicht wel een goede plaats voor elk, bij een goed stel
Maar ééntje houd ik alleszins voor mij, want zo zit er ook maar ééntje bij
Oeioei, dachten ze allemaal tegelijk dat wordt dan zeker dat zwartstaartje
Kijk zei Meemieke, dat tweesproetje daar, dat maakt mij zo bijzonder blij
De vrienden haalden opgelucht adem, sjonge zei Pere, loopt dat goed af
Azu heeft de schipper toch nog zijn hondje, die zijn vrouw zo graag wou
Da probleem es nui meteen ook van de baan we zijn daar ook weer vanaf
Meemieke huilde alweer van blijdschap, en dankte hen wel honderd keer
Ik heb toch zoveel verdriet gehad, mijn schatje ik dacht dat je dood was
Gelukkig ben je ongedeerd en ge zijt zelfs niet alleen maar met nog meer
Monten trapte het stilletjes af en stond luidop te snotteren achter de stal
En Kluis volgde hem stilletjes op de voet, daar kan ik niet tegen hé, zei hij
De anderen wisten het allemaal ook wel maar hadden zelf last in dit geval
Maar eindelijk kwam Meemieke dan toch tot rust en kuste hen op de wang
Dank u allemaal hartelijk lieve mensen dank u voor al uw moeite voor mij
Ik zal dat echt nooit meer vergeten, nee nooit meer mijn ganse leven lang
't Is niets jong Meemieke, zei de Champetter, niet aan al die dank gewent
We hebben wij maar ons plicht gedaan, ne mens moet elkaar helpen hé
We deden dat heel graag voor u, we
hebben u toch heel ons leven gekend
Dat is wel waar zei Meemieke, maar toch mensen ik ben jullie zo dankbaar
Mijn ellende smelt weg als sneeuw voor de zon, nu mijn Sproetje terug is
Nu word ik weer het oude Meemieke zei ze, net als vroeger 't is echt waar
Allee dan Meemieke zei de Champetter, nu alles weer goed is zijn we weg
Na nog wat vlug over en weer gegroet, verlieten ze het gelukkige vrouwtje
Sjonge sjonge zei Monten toen opgelucht, wat was Meemieke gelukkig zeg
Mensenlief zei Nolle, 't heeft algelijk wel heel wat voeten in de aarde gehad
Voor alles op zijn effen kwam, maar allee 't was toch ook de moeite waard
Dat is waar zei de Champetter glunderend, dat mensje was zo blij als wat
En nu maar vlug weer naar Den Bok he mannen waar het vrouwtje wacht
Ja zeg dat wel! Rap op naar de gelukkige tweeling nu zei Monten lachend
Sjonge sjonge zei Kluis, wat een drukke dag, ik droom er nog van vanacht
Ze lachten luid en uitgelaten, ja 't was eigenlijk wel een heel bijzondere dag
Vrolijk onder elkaar pratend en lachend kwamen ze al vlug bij Den Bok aan
A ja zeg Monten! Riep Trientje meteen blij van als ze haren Monten zag
Selien woont hier al drie jaar in Luidegem, allee al sedert ze hertrouwd is
Haar eerste man is gestorven zo ongeveer over zes jaar, door een ongeval
Per ongeluk in 't water gereden met zijn auto, ze vonden hem later in het lis
Stop vrouwtje niet zo rap riep Monten, wie is Selien en wie is nu haar man
Mijn zuster natuurlijk! Ze zegt als we hem zien we hem zo zullen herkennen
Wa dadde gij nui zegt zei Monten, 't zal wel iemand van hier zijn he da kan
Dak lieve mens allemaal riep plots iemand heel vrolijk vanuit het deurgat
Ha ha! Kij heb al kennis kemaak met de lief en de brave volk van de hier
Wel mijn kelief Selien ik zijn en de ben ook zeer blij en de content voor dat
Trientje en onze vrienden vielen van 't hard verschieten bijna op hun rug
Maar Selien! Riep Trientje, da dat is de Baron van 't kasteel van Luidegem
Dat is heel juist zei Selien, dat is mijn geliefde man al sinds drie jaar terug
Ik ben in een gezin opgevoed door mensen van adel die kinderloos waren
En zo heb ik dus ook nog de titel van Barones langs die weg verkregen
Je ziet het zelf he Trientje, ik heb bij
die lieve mensen heel goed gevaren
De vrienden zaten daar stil als waren allemaal van de bliksem geslagen
Mijn zuster hakkelde Trientje, is een echte Barones, wel heb je van je leven
Kom kom zus lachte Selien luchtig, stel je bij jezelf nu geen domme vragen
Dat zal heus niet tussen ons komen hoor, ik weet dat je met die vragen zit
Integendeel zusje, nu ik eindelijk zo een duurbaar iemand heb gevonden
Zullen we onze banden heel nauw aanhalen, en dat geef ik u zwart op wit
Trientje zuchtte opgelucht, ja zusje jong, wij zijn wij maar gewone mensen
Mijn schat zei Selien, is dan wel Baron maar houd ook dolveel van het volk
Als je hem leert kennen, zult ge u geen beter schoonbroer willen wensen
De baron bekeek Trientje plots met grote verbaasde ogen en open mond
Hij wende zijn hoofd naar Selien en stak dan een vinger naar Trientje uit
Zijn mond ging open en toe zonder geluid, hij zakte bijna door de grond
Iedereen schoot door dit nogal komische beeld in een onbedaarlijke lach
Maar de Baron bleef daar gans verslagen als aan de grond genageld staan
En Selien zeeg luid lachend op een stoel toen ze zijn onbeholpenheid zag
Ze nam hem tenslotte bij de arm en zei, kom liefje dat is nu voor u te veel
Ik leg u straks thuis alles van naaldje tot draadje uit wat er hier is gebeurd
En zus en Monten en al uw vrienden hier, nodig ik hierbij uit op het kasteel
Daar gaan we allemaal te samen eens gezellig eten en drinken met elkaar
Gewoon als echte vrienden ondereen, en verder zonder rangen of standen
Het blije weerzien met mijn lieve zus, dat vieren allen vreugdevol tegaar
Maar wie nu het gelukkigste was? De tweeling of Meemieke, is de vraag
Och ja, wat doet het er ook toe! Ze weenden allemaal van pure vreugde
En einde goed alles goed. Aja! Dat willen we toch ook allemaal zo graag
Louis Victor.