41. Een moeder zat daar
Zij zat daar aan het hoofdeinde van het bed
Zenuwachtig frommelend aan haar zakdoek
stevig in haar rusteloos bevende hand geklemd
haar stoel zo dicht mogelijk bij het ledikant gezet
Op het bed haar dochtertje met bleek gelaat
zacht en stil moeilijk ademend en hoge koorts
meer kan ik niet doen had de dokter gezegd
als het vannacht niet keert is het helaas te laat
De hospitalen lagen gans vol plaats was er niet
Toen waren de dokter op zichzelf aangewezen
maar een zieke was daarom niet minder ziek
onzeker lag de toekomst voor het kind in het verschiet
Moeders ogen rood en moede van de vele tranen
wanhopig hopende dat er kentering zou komen
de hand van haar lieve schat strelend in de hare
terwijl hete tranen zich een weg omlaag banen
Mijn kindje toch smeekte ze laat me niet alleen
Ik heb alleen nog u wat moet ik zonder u doen
ge zijt mijn alles, mijn liefde en mijn leven
Ik kan niet zonder jou och gaat toch niet heen
Maar er kwam geen antwoord, het bleef ijzig stil
er kwam geen troost voor de snikkende vrouw
een stekende pijn doorkliefde ineens haar hart
nee prevelde ze dat mag niet je word gelijk zo kil
Het handje gleed uit de hare, en zij schrok ervan
't Is gedaan, schoot het door haar droeve geest
mijn kindje mijn kindje toch ach mens mijn kind
ze rende naar de deur verwart en gans in de ban
Ze gooide die open en riep tegen het nachtelijk donker
de kilte voelde ze niet, dokter dokter riep ze is dood
het antwoord was het geroep van eenzame
uil
en heel ver heel ver omhoog het sterrengeflonkel
Ze zonk wanhopig op haar knieën en schreeuwde het uit
waarom mij kindje toch, waarom, waarom mijn kind
mijn lieve meisje, mijn enig kind, zo jong nog zo jong
o mens toch, zo'n vrolijk kind zo'n lachende olijke guit
Maar de dokter hoorde haar niet, hij streed zijn eigen
strijd
hij moest in zijn eentje de plaag te lijf gaan gans alleen
de plaag sloeg overal gelijk toe hij was nog steeds op ronde
hij deed naar zijn vermogen nee hem trof geen verwijd
Maar helaas daar had de bedroefde vrouw niet veel aan
Haar schouders schokten op en neer en ze zat daar maar
Verscheurd van verdriet niet wetend hoe het verder moet
leeg geweend met gebroken hart totaal op en ontdaan
Ze strompelde wezenloos terug naar haar lieve schat
ze nam dat handje terug in de hare en viel op het bed
in een versufte onwerkelijkheid, een comateuze toestand
meer kon ze niet dragen, het arme mens had teveel gehad
Na een tijdje werd ze wakker door een hand op haar hoofd
was dat werkelijkheid of was dat misschien een droom
Moeke sprak haar meisje haar aan, heb je goed geslapen
da kan niet flitste het door haar heen ze was half verdoofd
Toen veerde ze opeens recht, kindje ben je dan niet dood
het kind glimlachte haar toe, je zei toch dat het niet mocht
ik hoorde je toch zeggen dat ik je niet allen mocht laten
dus wilde ik niet doodgaan, mijn moeke was teveel in nood
Ze drukte haar meisje aan haar hard, en ze huilden allebei
maar dit keer geen tranen van verdriet maar van vreugde
't Is over moeke zei de kleine, mijn koorts is verdwenen
moeder lachte en huilde tegelijk blijer dan een vogeltje in mei
Louis Victor