3. Drie boezemvrienden
He jong Pere, riep de Champetter schertsend lachend bij het
binnenkomen
Doet uw Fientje nog steeds van dat gezond kanariezaad
in uwen goede pap
Ach zwijg vent Arthur lachte Pere, ze heeft er
die nacht liggen van dromen
Ge hebt geluk vent Pere zei de
Champetter, uw Fientje is een goede vrouw
Da es zeker zei Monten
die er ook bijstond, ze is vriendelijk tegen iedereen
En, zei Pere
trots met de borst vooruit, mijn Fientje is bovendien zeer trouw
't
Is al goed Pere 't is al goed, we weten al dat ge heel fier zijt op
uw Fientje
Maar ja ze is het ook meer dan waart, ge moogt fier
zijn zei de Champetter
Ge zit gij van uw vrouwtje al even zot als
de grote Monten van zijn Trientje
En die grote kerel Monten werd
helemaal rood en ook een beetje verlegen
A jamaer Champetter zei
Monten, mijn Trientje ze is nu eenmaal de liefste
't Is waar ook
vent Monten beaamde Pere, Trientje is echt een ware zegen
En de
drie boezemvrienden dronken er dan eentje op hun vrouwen tegaar
Ze
keuvelden en lachten vrolijk bij hun dorstlessende witschuimende
pint
Die drie grote gezonde stevige loltappende kerels die hielden
van elkaar
Champetter! Zei Pere, hoe is 't met uw Mientje nog
altijd pittig en gezond?
Met een ondeugend knipoogje naar de
anderen, zo langs zijne neus weg
Wis en zeker Pere, was het vlugge
antwoord, zeker vooral met hare mond
De vrienden kenden Mientje en
lachten samen geamuseerd vrolijk en luid
Dat kleine meisje van mij
zei de Champetter lachend, zo noemde hij haar
Ze is een schat, en
zo af en toe ook nogal ne keer een luidruchtige spruit
Vooral dan
als ze eens op een slechte dag uit haar kwade krammen schiet
Dan
schreeuwt ze tegen de muren en hemelsterren en de ganse buurt op
En
het kan haar geen haar schelen of heel Stillegem het nu hoort of
niet
't Is waar zei Monten, ze kan luidruchtig zijn maar ze is
rechtuit en niet vals
En 't is zo over, ze heeft hare rug nog niet
gedraaid of ze is het al vergeten
Even later is ze bekomen en
vliegt ze haren Champetter alweer om de hals
Dat is waar zei de
Champetter, ze kan uitschieten en eens lawaai maken
Maar ik hou
van haar en als ooit iemand mijn klein meisje iets zou misdoen
Dan
kan hij er absoluut op rekenen dat ik hem meteen de nek zou kraken
En
wij, zeiden zijn vrienden, zouden met plezier nog een handje
toesteken
Daarom juist zijn we vrienden meenden ze ernstig, wij
helpen elkaar altijd
Niemand haalt het in zijn hoofd ooit een
vinger naar Mientje uit te steken
Ze kennen uw Mientje, ze kennen
u Champetter, en ze kennen ook ons
En voor iemand met hersenen,
zou dat genoeg moeten zijn, zei Monten
En hij trok met een
grijnzende grimas zijn wenkbrauwen op met een frons
Voor mijn
Mientje, zei de Champetter ernstig, daarvoor zou ik alles geven
Ze
is voor mij alles, mijn ganse leven mijn vreugde zelfs mijn hele
geluk
'k Zou er zelfs als 't moet voor sterven, voor haar geef ik
mijn eigen leven
Monten en Pere bleven plots wat verlegen onwennig
en stilzwijgend staan
En beiden staarden een beetje geschrokken en
onbeholpen naar de deur
Die achter hen plots onverwacht stilletjes
en ongemerkt was opengegaan
En daar stond de Champetter zijn
Mientje met grote tranen in haar ogen
'k Heb onbedoeld toch alles
gehoord mijn lieve Champetter, snikte ze
Ze kon zich niet inhouden
kwam meteen wenend in zijn armen gevlogen
Zie je wel wat voor een
schat ze is stammelde de Champetter aangedaan
En die grote kerel
drukte zijn snikkende Mientje heel liefdevol aan zijn hart
Och
Jongens als haar ooit iets moest overkomen zou mijn wereld
vergaan
Maar Mientje liet zich met enkele lieve kusjes troosten en
lachte alweer
Ze wreef een beetje onbeholpen en aangeslagen de
tranen uit haar ogen
Hij hield beschermend zijn arm om haar middel
en dat beviel haar zeer
Louis Victor, 1999