18. De arme
Hoe heerlijk is het leven.
Zo gezellig van kou en armoe te
zitten beven.
Te rammelen van de honger met een lege maag.
Gehuld
in een mantel zonder kraag.
Zo vrij te mogen slapen onder de blote
hemel.
Op 't stort eten te zoeken tussen 't rattengewemel.
Te
liggen rillen met de koorts op het lijf.
'T is hier zo geestig dat
staat buiten kijf.
De zon gaat op en de zon gaat onder.
Maar
voor de arme gebeurd geen wonder.
En onweer is voor hem geen
zegen.
Alleen het verlaten ploeteren in de regen.
Eenzaamheid
is zijn beste vriend.
En waaraan heeft hij dat verdiend.
Nochtans
heeft hij het zo niet gewild.
'T is hem gewoon op de schouders
getild.
Als in vreemde bange dromen.
Is het in zijn leven
gekomen.
'T is hem opgedrongen in het leven.
En schande is met
hem verweven.
Alles schuift men op hem af.
Overal weggeborsteld
als nutteloos kaf.
'T is niet eerlijk 't is niet fair.
Alleen
omdat hij niet werd geboren als een miljonair.
Hij wordt overal
weggejaagd als een redeloos dier.
'T is toch zo heerlijk leven
hier.
Louis Victor