27. De oude man en het zilvervisje
Hij, de oude man, zat op de plee.
En staarde wezenloos naar de
vloer.
Want hij had wel zijn bril maar zijn gazet niet mee.
Zijn
blik viel op een losse vloersteen.
Die telkens kraste en
opwipte.
Als hij er tegen stootte met zijn grote teen.
Plots
verstarde zijnen blik.
Hij durfde niet meer te veroeren.
En gaf
geen enkele kik.
Had hij daar geen zilvervisje zien bewegen.
Zo
'n vriemelding hier.
Daar kon hij absoluut niet tegen.
Ha ja,
daar aan de rechterkant.
Juist op 't hoekske van die tegel.
Hij
zocht vertwijfeld iets om te meppen, met zijn hand.
Maar het
ondingetje verdween tussen een voeg.
Toen hij er ondeholpen en
veel te laat
met zijn beste pet naar sloeg.
Verontwaardigt zat
hij naar die voeg te staren.
En mompelend al zijn frustratie te
uiten.
Om zijn kalmte te kunnen bewaren.
Gij lelijke acterbakse
boekenvreter.
Kom nog eens uit uw kot.
En 'k hang u op met
mijnen schoenenveter.
Maar 'k geef me nog niet gewonnen.
Zo
bromde hij, ik ben hier nog niet weg.
De jacht op groot wild is
nog maar begonnen.
Spiedend en onderzoekend loerde hij boven
zijnen bril.
Het zal tevoorschijn komen siste hij.
Met of tegen
zijnen wil.
En plots schoot het als een flits over de vloer.
De
oude klapte er wel tien keer naar met zijn beste klakke.
En toonde
zich daarbij heel stoer.
Maar het dingetje schoot van hier naar
daar.
En de oude man maar klakken.
Tot hij niet meer wist naar
waar.
En dan verdween het weer tussen de voeg.
De oude zat daar
nog steeds met opgeheven pet.
Hij had nog kracht genoeg.
Het
zilvervisje vertoonde zich nog heel even.
Niet ver genoeg om er op
te slaan.
Het hield waarschijnlijk van het leven.
Nu was de
oude man heel erg verstoord.
'k Kan hier natuurlijk niet blijven
zitten, jij monster.
Maar morgen zetten we de oorlog voort.
(Wordt vervolgd)
DEEL 2
De dag na de wapenstilstand.
Reeds vroeg bij het opstaan.
Schoot
het de oude man weer in 't verstand.
Hij had er waarlijk van
gedroomd.
Eén zo groot als een konijn had hij gepakt.
Hij had
het gebakken gekookt en gestoomd.
En toen liep het weg en hij was
het weer kwijt.
Het schoot weer tussen een heel grote voeg.
En
wat voelde hij toen spijt.
Neen maar! Straks beheerst dat ding
heel mijn leven.
Mompelde hij bij het ontwaken.
'k Zal het
vandaag eens wat meppen geven.
En toen het zijn tijd werd om te
gaan.
Was hij reeds gewapend met zijn klakke in zijn hand.
Hij
liet er geen twijfel over bestaan.
Heel stilletjes draaide hij de
pleedeur open.
Toen sperde hij zijn ogen wijd.
Want daar zag
hij het midden over de vloer lopen.
Met twee stappen was hij er
bij.
Gereed met de pet om te kloppen.
Maar het was alweer
voorbij.
't Was als de weerlicht onder die tegel gekropen.
Maar
je komt terug, dat je terug zult komen,zei hij.
En hij zat daar
maar te hopen.
Kom er maar eens vanonder.
Gromde hij bij
zichzelf.
En ge krijgt mijn muts op uwen donder.
Toen gebeurde
iets heel onverwacht.
Het kwam tevoorschijn onder zijn half
opgeheven voet.
En hij zette die neer met kracht.
Toen hief hij
zijn voet naar omhoog.
Daar lag nu zijn grote vijand .
Zonder
dat het zich nog bewoog.
Ach! Zei hij verwonderd 't is dood.
'k
Had het eigenlijk niet moeten doen.
't Was maar zo, nou ja maar zo
groot.
En de oude man voelde spijt.
Zo 'n weerloos klein
dingetje.
En hij maakte zichzelf een verwijt.
Maar wat hij niet
had geweten.
Het zilvervisje was niet dood.
Het had juist
tussen een ribbel van zijn zool gezeten.
Het schoot ineens weer
vooruit.
En de geschrokken oude man
proeste het verblijd
uit.
Jij lelijke valsaard bromde hij verbaasd.
En hij begon
meteen weer te klakken.
Maar dan heel stilletjes en opzettelijk
ver er naast.
(End of the story)
Louis Victor