13. De tijd van toen
Waar is toch die tijd van toen.
We waren nog zo jong.
Onbezorgd
en groen.
Zoals ze dat noemen.
Voor onze onschuld van toen.
Het leven was heerlijk en blij.
De zon scheen zo klaar.
En
wierp haar stralen als zij.
Zo warm en zacht.
Ze maakte ons zo
blij.
We zwierven langs de wegen van zand.
Op onze blote
voeten.
Samen met vriendjes 't was zo plezant.
Een grassprietje
tussen de tanden.
Zo koesterden wij ons in 't zand.
'T leven was zo rustig en niemand had haast.
Steeds was iets
nieuws te ontdekken.
En zoals de wind die blaast.
Zachtjes
strelend langs hier en langs daar.
Zo zwierven we langs de velden
zonder haast.
We doorkruisten de bossen en de hei.
Op zoek naar vogels.
Langs
heggen en wei.
We beklommen alle tronken.
En rusten tussen de
hei.
Uren konden we stoeien.
In 't malse groene gras.
Terwijl
verwonderde koeien
ook een paar zotte sprongen gingen maken.
Ja
't was zo heerlijk stoeien.
's Avonds kwamen de buren aan de graskant samen.
En vertelden
verhalen van vroeger.
Van koetjes en kalfjes het paard en de
haan.
't Was allemaal zo vredig.
Zo verkwikkend rustig te saam.
'T is allemaal zo lang geleden.
Ja alles zo ver weg.
We
leven nu in ons heden.
En alles is zo gejaagd
Nee 't is niet
meer zoals zo lang geleden.
Louis Victor