93. Het bos
Hij wandelde op zijn gemak door het bos
Gebied
En
keek dromerig naar de grote boom
Stronk
Met zijn zakdoek wreef
hij over zijn bril
Glas
Toen stak hij deze weer in zijn
broek
Zak
Door zijn propere bril keek hij naar het bos
Mos
Daar
op die stronk zo fris en donker
Groen
Teder streelde hij er
over met zijn hand
Palm
En een kleine glimlach plooide zijn
mond
Hoek
Mos zo mooi, zo klein, zo zacht zo wonder
Baar
Een
traan was in zijn ogen, het ontroerde hem zo
Waar
Hij zette
zich voorzichtig neder en alles leek dood
Stil
Toen floot boven
hem een merel zijn lied op een boom
Tak
Hoe mooi verzuchte hij,
hoe prachtig die merel
Zang
Die rust, die natuur met zijn
gezonde bos
Lucht
En de warme zon scheen door die boom
Kruin
Ze
verwarmde fel zijn rug en zijn nek
Spieren
Toen stond hij weer
op en lachte blij
Moedig
Ooit mijmerde hij stil, kom ik hier
weder
Om
De boswachtersdochter ontmoette hem daar
Juist
Hun
ogen ontmoetten elkaar gelijk
Tijdig
En ze werden allebei heel
dol
Verliefd
Na een korte tijd trouwden ze al
Ras
En ze
wonen in het bos voor vele jaren
Lang
Louis Victor