64. Jantje de merel
Louis was lustig aan het schoffelen in de tuin.
Hij hield veel
van zijn bloemen en planten.
Ze waren zo 'n beetje als zijn
fortuin.
Het was op een zeer mooie dag.
Dat hij voor de eerste
keer
Die eigenaardige onbevreesde merel zag.
Hij zat daar plots
op een grote steen te fluiten.
Alsof hij hiermee zeggen wou.
Al
de anderen moeten hier buiten.
En hij deed zijn bewering eer
aan.
Want elke fluitende rasgenoot.
Joeg hij er met opgezette
veren vandaan.
Telkens Louis in de tuin verscheen
Om te kruien
of te schoffelen.
Was die merel daar meteen.
Nou kereltje, zei
Louis, ben je dan niet bang van mij.
Het antwoord van de merel was
een binnensmonds gefluit.
Maar hij week niet van Louis zijn
zij.
Tijdens het kruien kwam hij tot bij Louis zijn
hand.
Onbevreesd beestjes en wormpjes oppikkend.
En Louis vond
dat heel plezant.
Pas toch maar op voor mensen beste vriend.
Zei
Louis tegen Jantje zo noemde hij de merel.
Of ge komt aan een
einde die ge eigenlijk niet verdiend.
Op een dag keek Louis
verbaasd om zich heen.
Waar is Jantje nu toch.
'K ben hier
ditmaal alleen.
Was hij toch ergens aan zijn einde gekomen?
Ik
zie hem nergens in de tuin.
En ook niet in de struiken of de
bomen.
Maar plots kwam Jantje uit de haag tevoorschijn.
Hap hap
een paar friemelbeestjes en een worm.
En dan terug in rechte
lijn.
Ach, zei Louis opgelucht, 't zit hier zo in elkaar.
Ge
zit hier maar in mijn haag te nestelen .
En ge zit gij met jongen
aldaar.
Ja hoor, nu kwam ook mevrouw merel mee.
Zij was wel
niet zo tam.
Maar ze bleven komen met hun twee.
Toen hun jongen
reeds waren grootgebracht.
Bleef Jantje merel bij Louis komen.
Een
sterke gezonde kerel in volle pracht.
Louis zijn vrouw zei eens:
Er was eens een Louis en een Jantje.
Louis lachte er vrolijk mee
en vervolgde :
En ze leefden gelukkig met een bloemetje en een
plantje.
Louis Victor