76. Onze witzwarte kater
Onze witzwarte kater houdt niet van water
Hij was altijd al een
pure nattigheids hater
Het is een lieve dikke luiaard van een
kat
Maar toch de schrik van elke muis of rat
Opeten doet hij
niet, hij is meer gewent
Meneer eet alleen zijn merk, heel
gekend
Die vieze beesten opeten! Wat dacht je wel
Tja! Hij
heeft rare streken in zijn kattenvel
Maar ja he wat doe je er aan,
hij is zo lief
Hij kan toch geen honger lijden die hartendief
En
hij kan daar zo vurig om bedelen ook
Je moet iets geven of je
raakt van de kook
Hij kijkt je met zijn grote katerogen aan
Wie
kan daar eigenlijk nog aan weerstaan
Zeg nou zelf, als je vers uit
het doosje kan eten
Moet je toch niet van die vieze beesten
weten
Hij draait zo poezelig ronkend langs mijn benen
En
wentelt zich op de zon gewarmde stenen
Bij het onkruid wieden
steekt hij een pootje toe
Door mijn handen aan te vallen zo af en
toe
Of hij gaat liggen zonnen op een betonnen brug
Soms in een
krul of lang uitgestrekt op zijn rug
Dan loert hij stil naar mij
met een loom gebaar
Af en toe likkend over zijn glanzend lang
haar
Op een dag was ik onzen Dikken opeens kwijt
O mens toch,
onzen Dikken weg, wat een spijt
Met bedrukt hart zocht ik wat rust
op het terras
Toen ontdekte ik onze langharige lieverd pas
Daar
stond zo'n open haard, daar pal in de zon
Je weet wel zo'n soort
urn zo rond als een ton
Met een gat onderaan voor een licht
vuurtje
Daarin dutte onzen kater rustig zijn vieruurtje
Ik was
blij, zo blij als een mens maar blij zijn kan
En ik dacht, daar
maak ik direct wat foto's van
Maar meneertje stoorde zich daar
niet aan
Hij sliep rustig door en liet mij maar begaan
Had hij
kunnen weten dat ik zo naar hem zocht
Dan had hij mij zeker zo
genen toer verkocht
Daarvoor is onzen gevlekte Dikken veel te
lief
Dat zou hij alleszins niet doen die hartendief
Louis Victor